Wet Bibob: Uitspraak Raad van State
Onlangs heeft de Raad van State een interessante uitspraak gedaan waarin het zogenaamde ‘wederrechtelijk verkregen voordeel’ en het ‘zakelijk samenwerkingsverband’ samenwerkingsverband centraal stonden. Hieronder zal op deze aspecten van de uitspraak nader ingegaan worden.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van de Wet Bibob kan een vergunning worden geweigerd of ingetrokken indien er ernstig gevaar bestaat dat deze vergunning zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen op geld waardeerbare voordelen te benutten. Het doel is te voorkomen dat geld dat is verkregen met criminele activiteiten (wederrechtelijk verkregen voordeel) niet wordt geïnvesteerd in activiteiten waarvoor de vergunning wordt verleend (witwassen).
Daarbij geldt hoe groter het voordeel, hoe groter het gevaar. De Raad van State oordeelde in dit geval dat indien de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel min of meer vaststaat, en tevens vaststaat dat een aanzienlijk deel daarvan middels een ontnemingsmaatregel is ontnomen, een bestuursorgaan zich niet in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat er nog een ernstig gevaar bestaat in de zin van de Wet Bibob. In feite wordt daarmee gezegd dat wil sprake zijn van een ernstig gevaar dat wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden aangewend voor activiteiten waar de vergunning voor wordt verleend, dat voordeel er ook daadwerkelijk nog dient te zijn. Indien dat voordeel is ontnomen kan dat vervolgens geen grond zijn de vergunning in te trekken of te weigeren.
Zakelijk samenwerkingsverband
Tevens was in deze uitspraak het zogenaamde zakelijk samenwerkingsverband aan de orde. Een vergunning kan op grond van de Wet Bibob immers ook worden ingetrokken indien de aanvrager een zakelijk samenwerkingsverband heeft met bijvoorbeeld een persoon met een crimineel verleden.
In dit geval ging het om een inmiddels verbroken samenwerkingsverband, al circa tien jaar, en was duidelijk dat de aanvrager er alles aan gedaan had om het zakelijk samenwerkingsverband te verbreken. Echter stond de desbetreffende persoon met een crimineel verleden nog wel altijd op de vergunning. Dat was reden voor de burgemeester om de vergunning alsnog in te trekken.
Echter bleek in dit geval dat in deze gemeente er een uitsterfbeleid was met betrekking tot coffeeshops en dat de vergunning niet op een andere naam kon worden overgezet zonder dat daarmee de mogelijkheid om nog langer een coffeeshop op deze locatie te kunnen exploiteren verloren zou gaan.
Onder deze omstandigheden oordeelde de Raad van State dat dit zakelijk samenwerkingsverband de aanvrager niet kon worden tegengeworpen.