Amsterdam: Onterechte beperking in evenementenvergunning IJ-hallen
Maandelijks wordt in de IJ-hallen in Amsterdam-Noord (op de NDSM-werf) een vlooienmarkt georganiseerd. Hiervoor is (telkens) een evenementenvergunning nodig op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV). De burgemeester van Amsterdam verbindt op enig moment aan deze evenementenvergunning het voorschrift dat de exploitant met het Gemeentelijk Vervoersbedrijf afspraken moet maken over de inzet van een extra pont/veerdienst over het IJ (gratis voor gebruikers).
Op 7 december jl. heeft de Afdeling bestuursrechtspraak echter geoordeeld dat dit voorschrift niet aan de exploitatievergunning had mogen worden verbonden.
Standpunt burgemeester
Zowel bij de vergunningverlening als in de procedure nam de burgemeester het standpunt in dat hij het belang had om dit voorschrift aan de evenementenvergunning te verbinden op basis van ‘de openbare orde en veiligheid’. Hij beoogde de overbelasting van het pontverkeer tegen te gaan.
Oordeel Afdeling bestuursrechtspraak
Hoewel de rechtbank in eerste aanleg nog oordeelde dat dit beperkende voorschrift aan de vergunning kon worden verbonden denkt de Afdeling daar anders over. De Afdeling overweegt dat het aantal gebruikers van het pontverkeer de laatste jaren is toegenomen. Deze toename heeft te maken met de ontwikkeling van Amsterdam-Noord als geheel met inbegrip van de ontwikkeling van de vlooienmarkten. Dit heeft ertoe geleid dat in ieder geval in vlooienmarktweekenden sprake is van ondercapaciteit van het NDSM-pontverkeer.
Echter overweegt de Afdeling ook dat Amsterdam-Noord in de afgelopen jaren in een hoog tempo is ontwikkeld en het gemeentebestuur deze ontwikkeling nadrukkelijk stimuleert. Onder meer wordt daarbij ruimte geboden aan initiatieven die tot een toename van de bedrijvigheid hebben geleid. Daarbij behoort het tot de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur om tevens te zorgen voor voldoende ontsluitingsmogelijkheden. Het gemeentebestuur heef in dat kader onder meer gekozen voor gratis pontveren. De pontveren zijn daarbij ook middelen ter ontsluiting van Amsterdam-Noord, vergelijkbaar met bijvoorbeeld een brug.
De ondercapaciteit van de pontveer kan niet louter aan de vlooienmarkt worden toegeschreven.
Daarnaast wordt van belang geacht dat de vlooienmarkten geen incidentele maar terugkerende evenementen zijn waar het gemeentebestuur rekening mee had moeten houden. De ondercapaciteit van de pontveer kan volgens de Afdeling wel gevaar opleveren voor de openbare orde en veiligheid, maar wordt in dit geval niet veroorzaakt door enkel de vlooienmarkten, waardoor de burgemeester niet bevoegd was dit beperkende voorschrift in de evenementenvergunning op te nemen.
Ruime uitleg ‘openbare orde en veiligheid’
In de rechtspraak wordt (in het kader van evenementenvergunningen) ‘openbare orde en veiligheid’ ruim uitgelegd.
Als het bewuste evenement een gevaar oplevert voor de openbare orde en veiligheid kan de evenementenvergunning worden geweigerd. Tevens kan de burgemeester in het kader van deze belangen beperkingen verbinden aan de evenementenvergunning.
Het komt vaker voor dat organisatoren van evenementen beperkingen in de evenementenvergunning aanvechten omdat zij van mening zijn dat deze beperkingen in redelijkheid niet onder ‘openbare orde en veiligheid’ vallen te scharen.
Het is de vraag of de Afdeling dezelfde redenering zal volgen indien er bijvoorbeeld sprake is van een evenementenvergunning voor een eenmalig evenement (zoals bijvoorbeeld een dancefeest op het NDSM-terrein). Hoewel het grootste deel van de overwegingen van de Afdeling ook in dat geval zouden kunnen worden gevolgd ligt een gelijkluidende uitspraak van de Afdeling niet zonder meer voor de hand. Het doet denken aan een evenementenvergunning ten behoeve van een bekende evenementorganisator op (ongeveer) hetzelfde NDSM-terrein in 2006. Deze evenementenvergunning werd afgewezen door de burgemeester van Amsterdam wegens (vermeende) “onvoldoende politiecapaciteit”. Een deugdelijke onderbouwing voor het ontbreken van het gebrek aan politiecapaciteit in de bewuste nacht kon de burgemeester op de zitting bij de voorzieningenrechter destijds echter niet goed geven. Daarnaast werd door de organisator van dit evenement aangevoerd dat er in de stad toch altijd enige vorm van minimale politiecapaciteit aanwezig zou moeten zijn en was meer dan voldoende voorzien in eigen beveiligingsmedewerkers. De voorzieningenrechter stelde de burgemeester (voorlopig) in het gelijk en oordeelde dat het evenement niet mocht doorgaan.
Dit legt de vinger op een andere gevoelige plek; evenementenorganisatoren worden in de regel vlak voor het evenement geïnformeerd over een eventuele beperking in de evenementenvergunning of zelfs de weigering daarvan. Het doorlopen van devolledige bezwaar- en beroepsprocedure voorafgaand aan het evenement is in een dergelijk geval (uiteraard) niet meer mogelijk. De evenementenorganisator is dan aangewezen op het oordeel van de voorzieningenrechter. In deze relatief korte zitting, met een voorlopig oordeel en de ruime uitleg van het begrip ‘openbare orde en veiligheid’ is het vaak niet eenvoudig om de nodige rechtsbescherming te krijgen.
Typerend daarbij is dat de rechtbank Amsterdam ook in het geval van de IJ-hallen de burgemeester in eerste instantie (grotendeels) in het gelijk stelde. Als de IJ-hallen een voorlopige voorziening zouden hebben gevraagd bij de rechtbank Amsterdam zou deze dan ook hoogstwaarschijnlijk zijn afgewezen. De IJ-hallen hadden daarbij geluk dat sprake was van een repeterend evenement en dat zij de tijd (en het belang) hadden om door te procederen tot aan de Afdeling. En dat is niet iedere organisator van evenement gegeven.