Bestuurlijke boetes: aanvechten loont!
In de hedendaagse praktijk komen bestuurlijke boetes veelvuldig voor. Een bestuurlijke boete is een ‘straf’ die de overheid oplegt als iemand de wet overtreedt. De vermeende overtreder moet dan een geldboete betalen. Een bestuurlijke boete wordt aangemerkt als een zogenaamde ‘bestraffende sanctie’, bedoeld om leed toe te voegen en wordt altijd bij besluit opgelegd.
Voorbeelden van bestuurlijke boetes die wij in de praktijk veel voorbij zien komen zijn in het kader van vermeende overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en van de Huisvestingswet. Ten aanzien van beide categorieën is lange tijd gebleken dat het overgrote deel van de aangevochten boetes in rechte stand bleven bij de rechter. Niet alleen bij de rechter, maar ook bij het bestuursorgaan zelf. Hierin is sinds kort een kanteling te zien; in ieder geval tegen de hoogte van de opgelegde boetes. Wij beschrijven daarom twee recente voorbeelden uit de rechtspraak waarom het aanvechten van een bestuurlijke boete naar onze mening loont.
In een recente uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 6 februari 2023 ging het om de vraag of de door het college van de gemeente Amsterdam opgelegde bestuurlijke boete - wegens het (onregelmatig) omzetten van een zelfstandige woonruimte in meerdere onzelfstandige woonruimten - terecht was. Het ging om een boete ter hoogte van € 12.750,-. In de kern overwoog de rechtbank dat er sprake was van een overtreding door een overtreder, maar dat de opgelegde boete niet evenredig en proportioneel was. De rechtbank heeft de opgelegde boete gemachtigd naar € 9.000,- wegens de volgende omstandigheden:
- Er is geen sprake van kwade opzet;
- Er is volledig meegewerkt door overtreder aan het onderzoek;
- Er zijn maatregelen genomen om herhaling van de overtreding zoveel als mogelijk is te voorkomen; en
- Er is sprake van een samenwerking tussen de gemeente en de overtreder bij andere woningbouwprojecten.
In een andere recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 februari 2023 ging het om de vraag of de door staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid opgelegde bestuurlijke boete - wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen - terecht was. Het ging om een boete ter hoogte van € 27.000,-. De overtredingen zagen op het in dienst hebben van een werknemer zonder tewerkstellingsvergunning (art. 2 Wav), het niet vaststellen van de identiteit van de vreemdeling/het niet hebben van een kopie identiteitsbewijs in de administratie (art. 15 Wav) en het niet binnen de genoemde termijn een afschrift van het identiteitsdocument aan de inspecteurs hebben verstuurd (art. 15a Wav). In de kern overwoog de Afdeling dat er sprake was van een overtreding door een overtreder, maar dat voor de hoogte van de opgelegde boetes moest worden gekeken naar de verwijtbaarheid van de overtreder.
Ten aanzien van de overtreding van art. 2 Wav hanteert de Afdeling in het kort dat het de eigen verantwoordelijkheid van een werkgever om bij aanvang van de werkzaamheden na te gaan of aan de voorschriften van de Wav wordt voldaan. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling. Ook ten aanzien van de overtreding van art. 15a Wav blijft de hoogte van de boete staan. Voor de boete op grond van art. 15 meent de Afdeling dat de door haar ingezette lijn uit 2022 (uitspraak) hiervoor niet geldt. Omdat deze boete is opgelegd in verband met een administratieve verplichting moet gekeken worden naar de "algemene evenredigheidstoets", waarbij de evenredigheid van de beleidsregel an sich én in het specifieke geval beoordeeld dienen te worden. Hierdoor heeft de Afdeling besloten om de opgelegde boetes te matigen tot € 19.000,-.
Naar onze mening loont het aanvechten van bestuurlijke boetes steeds meer. Niet alleen bij de rechter, maar ook in de bezwaarfase zal moeten worden bezien of de boetes evenredig zijn en in hoeverre verwijtbaarheid een rol speelt.
Mocht u naar aanleiding van dit artikel nog vragen hebben, dan kunt u met ons contact opnemen.