Levensgedrag criterium onverbindend? Rechtbank Amsterdam sluit aan bij de rechtbank Utrecht
Inmiddels staat bijna sinds mensenheugenis in de Drank- en Horecawet de eis opgenomen dat een vergunninghouder (of leidinggevende) “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn”.
Een term die door de wetgever bewust vaag is gehouden. Burgemeesters zijn de levensgedrag eis meer en meer gaan gebruiken om vergunningen te weigeren of personen te verbieden om in de horeca werkzaam te zijn. Deze populariteit lijkt mede te verklaren door het feit dat rechters eigenlijk elk (enigszins onderbouwd) oordeel van de burgemeester in stand lieten. Hierbij is keer op keer uitgesproken dat er uit de wet geen beperkingen gelden met betrekking tot de feiten en omstandigheden welke een burgemeester mag betrekken bij de beoordeling van levensgedrag.
Aan de hand van deze rechtspraak kon een vergunning van een restaurant net zo goed worden geweigerd wanneer de eigenaar een moord had gepleegd als dat deze een paar keer midden in de nacht een snelheidsovertreding had begaan op een lege snelweg, of een medewerker van Parkeerbeheer enkele malen had uitgescholden. De eis spreekt immers over “in enig opzicht”.
Wanneer startende horecaondernemers voorafgaande aan het doen van soms forse investeringen duidelijkheid willen verkrijgen over het feit of zij in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn, is het meest zuivere advies eigenlijk dat dit vooraf niet te bepalen was. Wanneer alles meegewogen kan worden en daarbij geen tijdsbeperking geldt, zal nagenoeg geen enkel persoon kunnen zeggen nooit iets fout te hebben gedaan; “Hij die zonder zonde is…”.
Nu er geen inhoudelijke beperkingen gelden met betrekking tot wat meegenomen kan worden en hierbij tot in de lengte der dagen teruggekeken kan worden, is een horecaondernemer min of meer aan het oordeel van de burgemeester overgeleverd. Dit oordeel vervolgens bij de rechter aanvechten bood meestal weinig succes omdat de rechter vervolgens constateerde dat de nationale wet aan de burgemeester enorm veel vrijheid bood.
Dit maakt dat de rechter dit soort oordelen slechts “terughoudend” toetst. De grenzen van deze onbeperkte beoordelingsvrijheid lijken inmiddels echter bereikt.
Meester Advocaten is vanaf begin 2018 in nauw overleg met verschillende professionals op dit gebied (waaronder rechters en gerenommeerde juristen) gaan onderzoeken of het gebruik van deze open norm wel in overeenstemming is met internationale rechten.
Sinds de start van dit onderzoek heeft Meester Advocaten veelvoudige procedures in een vroeg stadium al kunnen voorkomen en hierbij burgemeesters ervan kunnen overtuigen dat niet elke kleine overtreding automatisch moet leiden tot het weigeren of intrekken van vergunningen.
Omdat (helaas) niet elke procedure al in een vroeg stadium tot dit inzicht leidt, heeft Meester Advocaten eind vorig jaar de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland verzocht om een oordeel te geven over de vraag of het “levensgedrag criterium” wel op de huidige wijze mag worden toegepast.
De Rechtbank Midden-Nederland, heeft hierbij het pleidooi van Meester Advocaten overgenomen en in lijn hiermee uitgebreid gemotiveerd weergegeven dat het slecht levensgedrag criterium zich niet lijkt te verhouden met de regels van de Europese Dienstenrichtlijn.
Deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland heeft het nodige stof doen opwaaien, hierbij is de uitspraak veelvuldig gepubliceerd en becommentarieerd. Hoewel de uitspraak tot dat moment uniek was, heeft deze op opvallend veel steun van juridische professionals kunnen rekenen. Vorige week (een half jaar later) heeft ook de rechtbank Amsterdam diens “steun” uitgesproken over het eerdere oordeel van de rechtbank Utrecht.
Hiermee lijkt er een einde in zicht met betrekking tot de onbegrensde beoordelingsruimte van burgemeesters over het levensgedrag van de inwoners van hun gemeenten. De uitspraken tonen aan dat de rechters meer kritisch zijn over dergelijke beoordelingen van burgmeesters en hierbij vooral waken voor willekeur.
Niemand in de horecabranche is uiteraard gebaat bij het toelaten van beroepscriminelen, maar voor een voorkeursbehandeling zou in een rechtstaat geen plaats mogen zijn. De inmiddels door rechtbank Amsterdam ondersteunde uitspraak van de rechtbank Utrecht lijkt een goede (en broodnodige) stap te zijn naar meer rechtsgelijkheid en rechtszekerheid.