Exploitatievergunning en het woon- en leefklimaat
Bij het verlenen van een exploitatievergunning aan een horecabedrijf dient de burgemeester te toetsen of het woon- en leefklimaat ontoelaatbaar nadelig wordt beïnvloed. Zelfs indien er aan de geluidsnormen van het activiteitenbesluit wordt voldaan, dient de burgemeester onder omstandigheden hier nader onderzoek naar te doen.
Dit blijkt uit een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In de bewuste kwestie had de burgemeester van Bodegraven aan een horecaexploitant (althans de exploitant van een sporthal) een exploitatievergunning verleend (o.a. sporthal met feesten inclusief terras). De buurman, woonachtig op circa 10 meter afstand van de sporthal, maakte bezwaar tegen de verleende exploitatievergunning omdat deze onder meer geluidsoverlast in zijn woning veroorzaakte. De bewuste buurman had diverse klachten wegens geluidsoverlast ingediend, doch leek er geen sprake van een formeel geconstateerde overtreding van de geluidsnormen.
In de bezwaarprocedure gaf de burgemeester aan dat hij de Omgevingsdienst zou verzoeken om een geluidmeting uit te voeren. Verder onderzoek naar het woon- en leefklimaat had de burgemeester echter niet laten verrichten. De burgemeester stelde zich daarbij op het standpunt dat er geen sprake was van overtreding van geluidnormen.
De Afdeling stelde de buurman echter (in hoger beroep) in het gelijk. De burgemeester had alsnog onderzoek naar het woon- en leefklimaat moeten (laten) verrichten, ook al zouden de geluidsnormen door de bewuste sporthal niet zijn overtreden. Ook maakte het de Afdeling niet uit dat er een geluidbegrenzer was aangebracht.
De buurman klaagt daarbij niet alleen over geluidsoverlast wegens o.a. lage tonen, maar ook overlast van de uitstroom van publiek en het inladen van spullen.
Ongetwijfeld zal bij deze uitspraak ook een rol hebben gespeeld dat op de sporthal geen reguliere horecabestemming rust, maar dat slechts ‘ondersteunde horeca’ planologisch is toegestaan. Ook lijkt relevant dat de buurman slechts op circa 10 meter van de sporthal woont.
Als gevolg van deze uitspraak dient de burgemeester alsnog een beslissing te nemen. Dit betekent overigens nog niet dat de burgemeester de exploitatievergunning zou moeten weigeren. Wel zal hij in ieder geval nader onderzoek moeten doen naar het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat gemeente Bodegraven in de beroepsprocedure simpelweg te zwak verweer heeft gevoerd. Als zij beter en deugdelijk verweer zou hebben gevoerd, dan had de uitspraak hoogstwaarschijnlijk anders geluid. De minimale inspanning die de burgemeester dient te plegen om het woon- en leefklimaat te toetsen lijkt in dit kader toch niet erg complex. Denk daarbij aan het (op grond van het activiteitenbesluit reeds verplichte) geluidsrapport, nadere gegevens omtrent de begrenzing (en wellicht: het daarmee samenhangende maatwerkvoorschrift, een eenvoudig verslag omtrent de situatie ter plaatse en waarbij tevens wordt ingegaan op de klachten), etc.
Blijkbaar dacht deze burgemeester te lichtvaardig over de uitkomst van deze procedure. De gemeente betaalt daarbij een proceskostenvergoeding en dient opnieuw een besluit te nemen. De bewuste horecaondernemer (sporthal) leeft daardoor echter in onzekerheid.
Klaarblijkelijk heeft de sporthal zich blijkens de stukken op de zitting niet laten bijstaan door een advocaat. Blijkbaar vertrouwde deze op voldoende deugdelijk verweer van de burgemeester. Nu komt hij van een koude kermis thuis.
Overigens heeft de sporthal nog een probleem; de Afdeling was tevens van oordeel dat de feesten in strijd met het bestemmingsplan zijn.